Wetsvoorstel schoolonderwijs jonge en oudere kind

Afgelopen 23 december is de internetconsultatie over wetsvoorstel bevoegdheden schoolonderwijs jonge en oudere kind gepubliceerd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen moties[1][2]. Met deze brief willen wij onze reactie op het wetsvoorstel met u delen.

In januari 2021 hebben wij als beroepsvereniging uitvraag gedaan bij leraren. 1332 leraren hebben aangegeven hoe zij staan tegenover aparte bevoegdheden voor jonge of oude kind. In bijlage I vindt u de resultaten van deze enquête.

Vakmanschap doet ertoe en zou centraal moeten staan wanneer er gesproken wordt over bevoegdheden. De kwaliteit van ons onderwijs valt of staat met goed opgeleide leraren die bevoegd en bekwaam zijn om de wettelijke taak uit te voeren. Als Lerarencollectief constateren wij dat het huidige wetsvoorstel onvoldoende draagvlak vindt bij leraren. Leraren zijn verdeeld over het toevoegen van twee aparte bevoegdheden. Een meerderheid van de leraren (71%) zal nog steeds zelf kiezen voor een brede bevoegdheid. Er is ook geen consensus over welke leeftijdsgroepen behoren tot het jonge of oude kind (zie figuur 1 en 2 in bijlage I).

De onderbouwing voor het wetsvoorstel is: het ‘lerarentekort’ verkleinen door de instroom te vergroten. Aparte bevoegdheden zouden de aantrekkelijkheid van het beroep vergroten, met name voor mannen. Uit onze enquête blijkt dat er geen meerderheid onder leraren (38%) te vinden is waaruit blijkt dat een aparte bevoegdheid bij kan dragen aan de aantrekkelijkheid van het beroep leraar (zie tabel 4a in bijlage I). Ook onder mannelijke leraren is geen meerderheid te vinden (zie tabel 4b in bijlage I).

Er wordt in het wetsvoorstel ook gesproken over het aanpassen van de instroomeisen passend bij deze aparte bevoegdheden. In de motie1 is daarbij het argument dat de instroomeisen niet in verhouding staan tot hetgeen in het curriculum van het jonge kind wordt aangeboden. Aanpassingen in de instroomeisen zouden deze drempel weg kunnen nemen. Een grote meerderheid van de leraren (72%) is het oneens met aanpassingen van instroomeisen die verbonden zijn aan aparte bevoegdheden (zie tabel 4a in bijlage I). De helft van de leraren vindt verschillende bevoegdheden van meerwaarde. Een kleine meerderheid vindt een aparte bevoegdheid gericht op het jonge of oude kind van meerwaarde voor de desbetreffende doelgroep (zie tabel 3 in bijlage I). Echter vindt men het ook van belang dat leraren kennis van de doorgaande leerlijn hebben (87%). Zo zouden pabo-studenten ook stage moeten lopen in alle groepen van het basisonderwijs (80%). Opvallend is dat van de leraren die het eens zijn met het toevoegen van aparte bevoegdheden ongeveer de helft zelf opnieuw zou kiezen voor een brede bevoegdheid (46%).

Wanneer het gaat over leerkrachtvaardigheden en competenties geven leraren aan zich voldoende bekwaam te voelen om hun wettelijke taak uit te voeren (zie tabel 1 in bijlage I). Opvallend is hierbij de discrepantie tussen na het afronden van de opleiding en nu. Daarnaast zien wij terug dat een minderheid (38%) vindt dat de pabo voldoende aandacht biedt aan specialisatie in het jonge of oude kind. Er is ook geen consensus in hoeverre deze specialisatie in een vervolgopleiding na de lerarenopleiding hoort (47%). Dit past bij het beeld wat wij verkregen uit een verkennende poll (zie bijlage II) op onze social media, voorafgaand aan onze verdiepende enquête. Ruim twee derde van de respondenten gaf aan niet voor een aparte bevoegdheid te zijn, maar wel voor meer aandacht voor de specialisatie in het jonge kind.

Tenslotte zien wij als Lerarencollectief ook grote risico’s met betrekking tot gevolgen voor de mobiliteit binnen de scholen. Aparte bevoegdheden kunnen ervoor zorgen dat er gaten in de formatie ontstaan, omdat niet elke leraar aan elke groep meer kan lesgeven.

Wij komen daarom tot de volgende aanbevelingen:

  1. Voer het wetsvoorstel niet uit.

Uit onze enquête blijkt dat een meerderheid van zowel alle leraren als de mannelijke leraren vindt dat het wetsvoorstel niet bijdraagt aan het aantrekkelijk maken van de lerarenopleiding en van het beroep leraar. Er is verdeeldheid over het toevoegen van aparte bevoegdheden, de meerwaarde van aparte bevoegdheden en waar de splitsing moet komen. Daarmee ontbreekt draagvlak en is de onderbouwing van het wetsvoorstel onvoldoende sluitend.

  1. Waarborg de beroepsstandaard.

Voor goed onderwijs staat vakmanschap en kwaliteit centraal. Het aanpassen van bevoegdheden en daarmee samenhangende bekwaamheidseisen kan leiden tot aantasting van de beroepsstandaard wanneer instroomeisen worden aangepast. Leraren willen niet dat de instroomeisen aangepast worden en zeggen daarmee dat de beroepsstandaard van leraren gewaarborgd moet worden. Daarnaast blijkt uit onze enquête (zie tabel 1 in bijlage I) dat maar een kleine meerderheid van de leraren zich vlak na het afronden van de lerarenopleiding voldoende bekwaam voelt. Om die reden vindt het Lerarencollectief dat de kwaliteit van de lerarenopleiding juist verstevigd moet worden door samen met opleiders en de beroepsgroep kritisch te kijken naar het curriculum en andere mogelijkheden binnen de lerarenopleiding.

  1. Centralisatie aanpak lerarentekort.

Er lopen naast dit wetsvoorstel meerdere parallelle initiatieven om het ‘lerarentekort’ tegen te gaan. In navolging van de aanbevelingen gedaan door Merel van Vroonhoven[3] benadrukken wij de noodzaak voor een centrale aanpak om versnippering tegen te gaan.

[1] Kamerstuk 35300-VIII, nr. 55 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35300-VIII-55.html)

[2] Kamerstuk 27923, nr. 401 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27923-401.html)

[3] https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/07/02/aanbevelingen-mevrouw-van-vroonhoven-aanjager-aanpak-lerarentekort

Downloads

Het Lerarencollectief schreef op basis van de enquête een reactie naar de ministers Slob en Van Engelshoven.